Pluimveeweb: RIVM: ‘Nergens in Europa wordt zo veel stikstof gemeten en gerekend’

18-07-2022
Kees van Luijk is sinds 2014 binnen het RIVM de hoogst verantwoordelijke van wat heet het centrum milieukwaliteit. Daaronder vallen alle door het rijksinstituut uitgevoerde stikstofmetingen en -modellen. Een rustige, intelligente man die het klappen van de stikstofzweep kent. Iemand die, zoals het een echte wetenschapper betaamt, open staat voor kritiek. Die altijd op zoek is naar manieren om de metingen en berekeningen van ‘zijn’ instituut te verbeteren.

Wordt er voldoende gemeten in Nederland om wetenschappelijk verantwoord iets te zeggen over ammoniakconcentratie en -depositie?

„Ja, daarop zeg ik voluit ja. De metingen die we nu al 30 jaar uitvoeren, laten een consistent beeld zien en geven ons daardoor een betrouwbaar inzicht. Je kunt het zo gek niet bedenken wat relevant is voor stikstof of we meten het. Dat we onze meetnetwerken nu uitbreiden, doen we niet omdat we twijfelen aan de uitkomsten van onze bestaande meetnetwerken, maar omdat we het naar de toekomst toe verder kunnen verfijnen om inzicht te kunnen bieden in hoeverre de concentratie en depositie van ammoniak ook daadwerkelijk is gedaald naar aanleiding van de gebiedsgerichte aanpak, waar concreet invulling aan gegeven gaat worden.”

Maar toch, waarom komen jullie pas in actie nadat de commissie-Hordijk jullie daartoe oproept?

„Omdat er nu geld voor wordt vrijgemaakt. Een extra meetpunt om droge ammoniakdepositie te meten kost 100.000 tot 150.000 euro per jaar. In de jaren 2010 tot 2015 was de sfeer heel anders. Toen werd er juist met het oog op de kosten heel kritisch naar ons gekeken. Hebben we wel zoveel meetpunten nodig?”

Hoe verhouden onze meetinspanningen zich ten opzichte van die van het buitenland?

„Nederland is het land in Europa waar het meest gemeten en gerekend wordt aan de stikstofconcentratie en -depositie. Misschien zelfs wel ter wereld.”

Als u zegt ‘meest gerekend’, dan doelt u op modelberekeningen, samenkomend in het Aerius-model. Daar wordt door veel boeren, maar ook door wat andere inhoudelijk betrokkenen sterk aan getwijfeld. Wat zou u tegen hen willen zeggen?

„Onze meetnetwerken leveren heel veel data op. Maar daarbij kijk je als het ware in de achteruitkijkspiegel. Je meet, constateert wat er is gebeurd. Maar je hebt modellen nodig waar deze data worden gecombineerd met wat we noemen het verspreidingsmodel en omgevingselementen. Pas dan kun je iets zeggen over de toekomst en herkomst van ammoniakconcentratie en -depositie. De modellen die we gebruiken, komen samen in wat we het Aerius-model noemen. Dat wordt constant gevalideerd. Daarbij toetsen we simpel gezegd de uitkomsten van het model met onze metingen in historisch perspectief. Dus kloppen de uitkomsten met wat we meten? Hoe langer we meten en werken met het model, hoe betrouwbaarder het model dus wordt.”

Dat begrijp ik niet. U heeft een model nodig, zegt u, omdat alleen meten onvoldoende is. Maar vervolgens gaat u het valideren met metingen. Dat is toch gek?

„Modelleren is een cyclus. Bij het ontwikkelen van een depositiemodel worden eerst (stap 1) de depositieprocessen beschreven. In zo’n procesbeschrijving staan parameters die details uit dat proces aangeven, zoals hoe planten een stof opnemen via hun huidmondjes. Dit heet parametriseren. Met al die details ontstaat een model dat de werkelijkheid zo goed mogelijk probeert te beschrijven. Vervolgens (stap 2) controleren we het model aan de hand van metingen (het valideren). Bij valideren kijken we of en in welke mate het model de werkelijkheid goed beschrijft. Als de metingen overeenkomen met het model, is het goed. Als er een verschil is, dan verbeteren we het model. Als eenmaal een gevalideerd model is gemaakt, blijven we modeluitkomsten voortdurend ijken met de metingen (het kalibreren). Met het kalibreren zorgen we ervoor dat de modeluitkomsten zoveel mogelijk overeenkomen met de metingen. Daarbij streven we ernaar het verschil tussen meting en model zo klein mogelijk te maken. Daarin worden dan ook de nieuwste wetenschappelijke inzichten meegenomen en gaan we (waar nodig) weer terug naar stap 1 of 2 van de modelcyclus.”

Acht u het denkbaar dat het binnen afzienbare tijd technisch en economisch mogelijk is bij elk veehouderijbedrijf ammoniak te meten? Real-time meten, zoals dat wordt genoemd?

„Ik denk dat dat heel moeilijk wordt. De vraag is: wat meet je dan precies? Daar krijg je dan veel discussie over getallen die wetenschappelijk niet zo waardevol zijn, maar waar wel veel waarde aan wordt gehecht. Wetenschappelijk is het niet nodig, maar voor persoonlijk draagvlak wel. Dat is iets heel anders. Ik vergelijk het wel eens met advies dat je van de dokter krijgt om minder vet te eten en dat de monitoring gebeurt door één keer per jaar bloedonderzoek te doen. Nu willen we weten en meten wat het effect is als ik een keer een croissantje oversla. Dat meten wordt een stuk lastiger.”

Dat is nu precies het antwoord van een wetenschapper waar ik als boer niks mee kan. Er staan misschien wel draconische maatregelen op stapel, waarbij ik als boer in het ergste geval moet stoppen met mijn bedrijf. Mede daarom zijn de protesten zo veelvuldig en scherp.

„Ik begrijp dat heel goed. We hebben als RIVM begin 2020 de zure-melktrofee uitgereikt gekregen van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond. Dus ik weet hoe sterk de gedachte leeft dat ons model niet deugdelijk genoeg is. Ik heb hopelijk nu duidelijk gemaakt dat we het constant valideren en internationaal toetsen. Tegelijkertijd nemen we óók deel aan pilots zoals die bij Lieftinghsbroek en het onderzoek van UvA in opdracht van het Mesdagfonds. Bij dat laatste onderzoek zitten we in de klankbordgroep. Niet om het te controleren of te domineren vanuit het RIVM, maar omdat we altijd en ik herhaal altijd open staan voor de dialoog, voor kritiek. Dat is dé basis van op de juiste manier wetenschap bedrijven. Het is beter met elkaar te onderzoeken waar het beter kan dan tegen elkaar. Dat is waar ik voor sta en waar het RIVM als rijksinstituut voor staat.”

Tekst: 

 
 

Inloggen op de ledenportal