Boerderij: René Veldman (Rabobank): ‘Lage CO2-footprint gaat prijs verhogen’

07-03-2024

Redactie

Robert Bodde

chef rundvee- en varkenshouderij

In de pluimveehouderij is mest geen issue en de CO2-footprint laag. Rabobank stimuleert met haar financieringsbeleid verdere verduurzaming in de pluimveehouderij. Ze merkt dat de benchmarking ervan juist in deze sector achterloopt.

“De legpluimveehouderij is de laatste tien jaar heel erg veranderd”, zegt René Veldman. “De bedrijven zijn omgeschakeld van legbatterijen naar volières en scharrelsystemen. Een beperkt aantal legbedrijven is overgegaan op vrije uitloop dan wel bio. In de vleeskuikenhouderij is Beter Leven 1 ster (BLk) opgekomen. Daardoor zijn er nu duidelijk minder dieren op ongeveer de helft van de bedrijven.”

Wat staat de komende vijf tot tien jaar te gebeuren?

“Pluimveehouders gaan heel sterk inzetten op vermindering van de uitstoot van fijnstof, ammoniak- en broeikasgassen. Daar zal gegarandeerd in geïnvesteerd – moeten – worden. Het lastige is een bepaalde strijdigheid tussen verkleining van die emissies en het dierenwelzijn. We hebben enorm veel bedrijven gefaciliteerd bij de omschakeling naar BLk. Daar staan we nog steeds achter, er liggen ook goede langjarige contracten onder. De ondernemers zijn daar happy mee, hebben een goed verdienmodel.

Maar steeds vaker wordt de vraag gesteld of BLk wel duurzaam is. BLk is immers alleen gericht op dierenwelzijn. Dat moet in balans zijn met andere prestaties op milieu- en natuurgebied. Grote beursgenoteerde bedrijven zijn namelijk volgens de Europese CSRD-richtlijn vanaf 2024 verplicht jaarlijks hun CO2-footprint te rapporteren, kleinere bedrijven volgen de komende jaren. Het komt op de verpakking van het vlees te staan. Die transparantie kan zomaar tot een kentering in afzet leiden.”

U noemt fijnstof, ammoniak, broeikasgassen. En mest?

Mest is een serieus probleem voor de andere sectoren, richting 2026 zijn naar schatting 400.000 vrachtwagens drijfmest niet te plaatsen. Maar pluimveemest is gevraagd. Een deel gaat naar de verbranding in Moerdijk, een groot deel gaat op export. Akkerbouwers en vergisters zitten om die droge mest te springen en betalen er € 8 tot € 10 per ton voor. Mest is nu geen probleem voor de pluimveesector en ik verwacht ook niet dat het de komende jaren een probleem wordt.”

En de productierechten?

“Eigendom van de productierechten vormt een belangrijke basis voor een bedrijf, zeker gezien de recente overwegingen in de Tweede Kamer omtrent afroming. De benutting ervan loopt jaar op jaar terug, mede door de omschakeling op BLk-vleeskuikens. Een ruimer aanbod zal impact hebben op de prijs. Positief is dat de rechten er wel zijn.”

Hoeveel pluimveebedrijven blijven over?

“We gaan uit van 20% minder bedrijven in 2030. De pluimveestapel zal ook krimpen, maar niet in die mate. De schaalvergroting en bedrijfsontwikkeling gaan door, maar niet op alle locaties en niet alleen in aantallen dieren. De locatie is daarvoor sterk bepalend en gerelateerd aan toekomstige gebiedsopgaven.”

Die gebiedsopgaven zijn toch niet concreet?

“Dat klopt, maar veel bedrijven krijgen daar wel mee van doen in de toekomst. Het is heel lastig nu al te bepalen wat die gebiedsopgaven worden. Elk gebied is verschillend: al dan niet Natura 2000 op korte afstand, zijn er veel stoppers rond je bedrijf? Niemand kan daar exact antwoord op geven, maar veel pluimveehouders hebben er wel een gevoel bij en denken na welke maatregelen ze, indien nodig, kunnen treffen. Dit onderwerp is onderdeel van het gesprek met onze klanten aan de keukentafel.”

Rabobank maakt daarbij gebruik van een duurzaamheidsmatrix. Wat houdt die in?

“Daarin proberen we de mate van verduurzaming van het bedrijf te kwantificeren op basis van een aantal vragen over verschillende duurzaamheidsthema’s. Dat resulteert in een ABCD-score. A is heel duurzaam en krijgt 0,2% rentekorting op nieuwe leningen, C voldoet aan de wet- en regelgeving. D voldoet daar dus niet aan en als bank mogen we die conform regelgeving niet financieren. We proberen D-bedrijven te ondersteunen om weer aan wet- en regelgeving te voldoen, maar daar kunnen we maar beperkt tijd voor geven, maximaal een jaar. We stimuleren dat bedrijven na een investering in dieren of locaties minimaal B zijn. Wie C is, maar financieel heel sterk, kan bij een groeislag de stap naar A of B zetten. Maar als het financieel ook matig is, is zo’n stap niet haalbaar. Die ondernemer gaan we minder faciliteren.”

Hoe is de verdeling ABCD?

“Ongeveer 20% zit in A, 60% in B en 20% in C. In D zitten maar enkele bedrijven. Die verdeling is in ongeveer alle veesectoren zo. We zien dat bedrijven met duurzaamheidsscore A vaak een hoger rendement hebben dan bedrijven met B of C. Juist die koplopers nemen de middengroep mee, zijn aanjagers. Zij zorgen ervoor dat innovaties daadwerkelijk in de praktijk gaan draaien met toegevoegde waarde.”

Duurzaamheid is nu hot. Wat is het item over tien jaar?

“Duurzaamheid blijft. Een volgende stap zou kunnen zijn dat we duurzaamheid dan alleen bespreken op basis van objectieve data, in de hele Nederlandse landbouw. Dan is duurzaamheid aantoonbaar, geborgd, wordt er gemeten en gestuurd. Die voorloper op niveau A is al bezig met verzamelen en digitalisering van die data. Dat gaat in de hele pluimveehouderij spelen.”

Wij willen stimuleren dat het richting doelsturing gaat

Sturing van dieraantallen op basis van gemeten emissies?

“Nou, dan zijn we weer een paar jaar verder, terwijl we in de stikstofuitdaging nu iets moeten gaan doen. Rabobank levert een belangrijke bijdrage, we betalen een derde van de kosten van het initiatief in de zes zand-provincies. Wij willen stimuleren dat het richting doelsturing gaat, op basis van feitelijke uitstoot, zodat de sector weer loskomt. Daarbij moet je wel heel duidelijk zijn dat een aantal stalsystemen slechter uitvallen dan gedacht en wat daarvan de consequentie is. Maar nu kun je op veel plekken helemaal niets. Het is voor de brede welvaart van belang dat we loskomen. Dat die woningbouw doorgaat en dat alles weer op gang komt.”

Het gevaar is dat je dan op een aantal systemen op termijn minder dieren mag houden dan vergund of dat er aanvullende maatregelen nodig zijn!

“Daarmee heb je een serieus item te pakken. De vergunning is voor een bank een heel belangrijke basis. Op basis daarvan kun je produceren en als die onzekerheid in de toekomst toeneemt, wordt het voor de bank ook een onzekerheid.”

Lastig voor de bank betekent een hogere rente?

“Het betekent vooral dat je meer marge moet hebben zodat je de exploitatiekosten kunt opvangen met indien nodig minder dieren. Je kunt dan minder de grenzen opzoeken. Hoe meer zekerheid er is, hoe meer je kunt. Dat is voor ons van belang, maar uiteraard nog veel meer voor de ondernemer zelf. Die heeft immers ook veel vermogen in het bedrijf zitten.”

Een deel van de sector is nu sterk gericht op productie voor de binnenlandse versvleesmarkt. Is dat houdbaar?

“Ja. We hebben vertrouwen in het verdienmodel van de bedrijven die omgeschakeld zijn. Ze zijn financieel gezond, er liggen langjarige contracten onder. Over vijf jaar is de financiering al een heel eind verminderd en is er weer de nodige flexibiliteit bij die bedrijven om te kunnen anticiperen. Maar dan zullen andere KPI’s belangrijk zijn, niet alleen het dierwelzijn waar nu op gefocust wordt. Fijnstof, CO2, ammoniak, stikstof. De melkvee- en varkenssector zijn meer bezig met dataverzameling en transparantie op dat vlak.”

Tekst gaat verder onder foto


René Veldman, sectormanager Animal Proteins bij Rabobank: "Integratie op Amerikaanse wijze, waar de keten de financiering regelt, zie ik in Nederland geen opgang maken."

De pluimveesector heeft nog nooit centrale cijfers gehad, benchmarking is lastig.

’Wat mij in de eerste paar maanden in deze functie eigenlijk niet helemaal meevalt, is wat in deze pluimveesector beschikbaar is aan data. De paar grote ketens hebben die data wel, maar die zijn voor ons niet beschikbaar. Terwijl ik denk dat juist de pluimveesector daar heel goed op kan scoren. Daar wil ik me hard voor gaan maken.”

Wat gaat de pluimveehouder daarvan merken?

“Pluimvee heeft het laagste voerverbruik per kilo geproduceerd dierlijk eiwit van alle sectoren. Daarmee ook een lage CO2-footprint. Als dat transparant op de verpakking komt, bevordert dat de afzet, de verkoop en de prijsvorming. Wij lopen in Nederland voorop bij dierenwelzijn. Binnen Europa gaan daar ook meer eisen aan komen, sowieso bij vleeskuikens. Dan slinkt onze voorsprong. BLk is nu geen exportproduct, dat gaat het uiteindelijk wel worden.”

Het CBL ziet productieproblemen ontstaan en speculeert al op import van BLk-vlees.

“Ik zie ook dat de omschakeling voor 2027, de einddatum van de gedoogregeling voor overdekte uitlopen, niet gerealiseerd is. Dat gaat wel ergens toe leiden. Mogelijk moet over een jaar of twee op sommige bedrijven de stap terug naar regulier gezet worden. Dat kan, want het gros van de bedrijven heeft de vergunning nog steeds intact. Daarbovenop moet de retail komend jaar rapporteren hoe ze scoort op CO2 en andere emissies. Als ze met BLk minder goed uitkomt, krijg je echt wel een andere vraag.

Ahold heeft voor varkensvlees al eisen bij Vion neergelegd voor de komende jaren. De emissies komen op de verpakking, de ambities worden vastgelegd in een plan en gecontroleerd door een accountant. Als dat plan niet ambitieus genoeg is, komt er geen jaarrekening bij die grote bedrijven. Ik verwacht voor pluimvee niet een heel andere opstelling. Dus ook al zit je al superlaag in je emissies, je moet als sector wel ambitie tonen, targets stellen. Daardoor ga je steeds meer naar die verduurzaming toe.

Verlagen van de milieu-impact werkt kostprijsverhogend. Als je moet concurreren met producten van verder weg die tegen lagere standaard geproduceerd zijn, dan gaat dat niet werken. Een groot deel van de consumenten gaat toch voor het goedkoopste. Dat is wat in de brede AgriFood-visie van Rabo terugkomt, het true-valueprincipe. Bij true value worden de kosten en opbrengsten van natuur, klimaat, gezondheid en dierenwelzijn ook meegerekend in de voedselprijs.”

Mooie woorden, maar die true value is nog nooit betaald. Gaat die ooit betaald worden?

“Dat kunnen wij ook niet alleen regelen. Wij zijn onderdeel in een keten en de hele keten moet een stap zetten. Maar het zal moeten, want als die steeds hogere kostprijs niet betaald wordt, blijft er geen veehouderij over. Sturing vanuit Europa kan daar aan gaan bijdragen. In andere landen bijvoorbeeld Denemarken is al sprake van normeren en beprijzen. Melkveehouders betalen al een CO2-heffing. Dat geld komt voor 95% weer terug naar de sector om de uitstoot te verlagen.”

Er is een flinke consolidatie gaande bij de afnemers, zowel in vlees als eieren. Gaat dat pluimveehouders voor de voeten lopen?

“Er is nu in Noordwest-Europa een schaars aanbod vlees en eieren. Dat is gunstig voor de veehouders. Maar schaarste is altijd na vijf jaar verdwenen door extra productiecapaciteit of doordat de slachterijen en eierverwerkers hun vaste kosten in evenwicht brengen met het aanbod. Die aanpassing vraagt tijd en dat kost geld tot er weer een evenwicht is. Dat stimuleert consolidatie, die blijft dus doorgaan. In de periferie, de voersector voorop, is de pijn nu groter dan bij de pluimveehouder. Daar hebben we meer zorg over dan over de positie van de pluimveehouders. Je schrikt ervan als je ziet hoeveel overcapaciteit er aan voerproductie is.”

Schaarste is altijd na vijf jaar verdwenen

Gaat de voortgaande consolidatie leiden tot verdergaande integratie?

“Integratie in de vorm van vaste ketenafspraken? Ja, dat denk ik wel. In het midden van het land zal dat zeker opgaan. Het Zuiden, met gemiddeld veel grotere bedrijven en meer einzelgängers, zal daar ook niet aan ontkomen. Als je doelt op integratie op Amerikaanse wijze, waar de keten de financiering regelt? Nee, die zie ik in Nederland geen opgang maken. Het blijven hier zelfstandige ondernemers.”

Waarom zie je dat in het buitenland wel?

“We kunnen ketenfinanciering zo regelen, doen dat ook in het buitenland. Want bij een echte ketenintegratie weet je wat het eindproduct is en kun je net zo goed in een keer alles financieren. In Nederland lijkt er helemaal geen behoefte aan te zijn. Door hypothecaire zekerheid heeft de veehouder de laagste rente, dat scheelt zo 2 tot 3% met ketenfinanciering. Zo’n keten kan namelijk alleen pandrechten geven op vee dat we niet uit de stallen mogen halen. Nederlandse ondernemers maken in een keten afspraken met partijen waar vaak al twintig jaar of langer zaken mee is gedaan. Er wordt geswitcht als het nodig is, ze zijn niet met elkaar getrouwd. Dat zegt ook wel iets over het ondernemerschap in de pluimveehouderij ten opzichte van andere sectoren. Er wordt gerekend en scherp ondernomen.”

Maar veelal alleen in Nederland. Er zijn weinig pluimveehouders die zelf de grens over gaan met hun productie.

“Dat gebeurt inderdaad marginaal. Dat heeft vooral mee te maken dat de hele wet en regelgeving is compleet anders. Je ziet nu in de andere veehouderijsectoren dat er nauwelijks nieuwe boeren naar bijvoorbeeld Oost-Europa gaan. En wie er zit zegt ‘we consolideren er, maar groeien niet verder’.”

Mede-auteur: Hans Bijleveld

 
 

Inloggen op de ledenportal