Boerderij: Peter van Horne (WUR): ‘Dierwaardige veehouderij is zorgpunt’20-05-2025
Peter van Horne was ruim 40 jaar het economische geweten van de pluimveesector. Nu neemt hij afscheid van Wageningen Economic Research. Zijn zorgen zitten vooral bij de gevolgen van verdere welzijnsaanpassingen. Landgoed Het Spelderholt bij Beekbergen is voor veel mensen in de pluimveesector nog steeds synoniem voor het pluimveeonderzoek dat daar jarenlang heeft plaatsgevonden. Eén klein wit gebouw is nog altijd in gebruik voor de pluimveehouderij, namelijk de voormalige ruimte van de dierenarts. Daar zijn nu het secretariaat en archief gevestigd van de World Poultry Science Association (WPSA), een wereldwijde organisatie van pluimveeonderzoekers. Een grote kip als standbeeld ernaast is één van de laatste restanten die verwijzen naar het verleden. Peter van Horne is als WPSA-secretaris-generaal op deze manier toch nog verbonden met deze unieke plek voor de pluimveehouderij waar hij, tot de verhuizing van het onderzoek naar Lelystad, heeft gewerkt als pluimvee-econoom. Dit najaar neemt Van Horne na ruim 40 jaar afscheid van ‘Wageningen’.
Wat zijn de meest opmerkelijke perioden geweest in uw carrière?
“Elke periode had zijn eigen onderwerpen. In de jaren ’80 was het de mestproblematiek, in ’90 ging het vooral over het kooiverbod en overgang naar volière. In de jaren ’00 kwam het accent op voedselveiligheid (salmonella) en was er veel aandacht voor ketens; daarna heb ik veel onderzoek gedaan naar concurrentie met landen als Brazilië en Argentinië en dit decennium zijn milieu en opbrengsten bepalend. Voor de sector heeft 2003 veel impact gehad, het jaar met vogelpest en in 2017 met fipronil. Voor de vogelpest-ruimingen ben ik op verzoek van het ministerie uniforme waardetabellen voor de schadevergoedingen gaan maken; per diersoort en per week wat de actuele waarde is van een dier. Deze worden nog steeds gebruikt en zijn inmiddels ook gemaakt voor andere diersoorten. Persoonlijk was dat een hoogtepunt omdat er in korte tijd iets opgeleverd moest worden met een groot maatschappelijk belang. Ik moest een balans vinden tussen het belang van pluimveehouders die een redelijke vergoeding willen, en de overheid en EU die beperkte budgetten hebben.”
Hoe moeilijk of gemakkelijk is dat voor u, tussen feiten en emoties laveren?
“Ik vind het belangrijk om elk onderwerp objectief te benaderen. Zo heb ik rondom het kooiverbod rapporten gemaakt, ook voor de politiek. Met heel feitelijk alle plussen en minnen van alle systemen op een rij. Ik neem zelf geen positie in, maar presenteer de feiten waarop de politiek de keuzes kan maken. Ook toen de media de plofkip oppikte heb ik dat gedaan: los van de emotie de voor- en nadelen van traditionele en traaggroeiende kippen naast elkaar gezet.”
Toch lijken voor de maatschappij en politiek alleen dierenwelzijn te tellen.
“Dat klopt, en vergeet de retail daar niet bij. Vooropgesteld hebben de ngo’s met de plofkip een unieke prestatie geleverd, om met een handjevol mensen een grote sector tot andere keuzes te dwingen. Maar als econoom vind ik het principieel niet juist dat consumenten niets meer te kiezen hebben. Een traaggroeiende kip is slechter voor het klimaat maar mensen kunnen niet kiezen voor een kip die daarop beter scoort. Ik stoor me ook aan de discussie rondom het doden van eendagshaantjes. Er wordt gedaan alsof de kuikens in een grote shredder gaan maar ze worden pijnloos met gas gedood. Het is geen welzijnsissue maar een ethisch: mógen we dit wel doen? Als econoom zie ik geen plussen in ZED-eieren, alleen een kostprijsverhoging van ruim een cent per ei.”
Wat heeft het hele gedoe rondom de plofkip uiteindelijk betekend voor de sector?
“Het heeft geleid tot een markt voor traaggroeiende kippen en uiteindelijk het Beter Leven-keurmerk waar veel bedrijven aan meedoen. Ik zie daar de voordelen van: ondernemers krijgen van de slachterij en een retailer een kostprijs-plus-contract voor meerdere jaren met daarin een vergoeding van minimaal €90.000 voor de geleverde arbeid.
Degenen die het past kunnen er goed mee werken. Het gaat allemaal net wat gemakkelijker in de stal. We hebben jarenlang geroepen om een eerlijk verdienmodel en dat is er nu. Wat het wat makkelijker maakt, is dat door de huidige krapte sprake is van een vragersmarkt in plaats van een aanbodmarkt.”
En wat is het perspectief van de bedrijven die niet aanhaken? Moeten ze de concurrentie aan op de wereldmarkt?
“Nederland heeft niets te zoeken op de wereldmarkt. De markt ligt in de omringende landen, met name Duitsland en het VK. Daar kan Nederland prima concurreren. Mijn zorgpunt zit vooral bij de gevolgen van de aankomende regelgeving voor Dierwaardige veehouderij en specifiek de bezetting per vierkante meter.
Met lagere normen wordt het erg lastig concurreren met Duitsland en vooral Polen. Ik heb berekend dat een verlaging van 42 kilo naar 39 of eventueel 36 kilo per vierkante meter nog wel kan. Maar ga je richting 33 of zelfs 30 kilo, dan houdt het op. Daar komen mogelijke gevolgen van de stikstofwetgeving en maatregelen voor verlaging van fijnstof nog bovenop.”
Andere landen gaan dat niet doen?
“Er is geen land in de wereld dat de bezetting zo belangrijk maakt als Nederland. Het is een heel dure maatregel die bedrijven tienduizenden euro’s kost en zich niet via de markt laat terugverdienen. Ik ken ook geen onderzoeken die aantonen dat het welzijn van leghennen beter wordt bij een verlaging van de huidige bezetting. Leghennen in Nederland worden gehouden in strooiselstallen, er is een verbod op snavelbehandelen en er is verrijkingsmateriaal. Je zou kunnen stellen dat het een keer goed moet zijn met alle welzijnsverbeteringen, en accenten op andere aspecten zoals milieu of klimaat mogen komen. Het lijkt wel alsof het einddoel een volledig biologisch niveau is, wat natuurlijk nooit haalbaar is.”
Heeft de legsector in die zin ‘het ergste’ achter de rug?
“Er is nog een beetje kooihuisvesting maar die gaat er de komende jaren uit. De kostprijs is op de meeste bedrijven in orde. Nee, mijn grootste zorgen zitten bij reguliere vleeskuikens.”
Er wordt momenteel heel goed verdiend, met name door hoge eierprijzen. Is het een unieke periode?
Lachend: “Ik heb destijds getwijfeld om het ouderlijk bedrijf in Limburg over te nemen maar heb dat niet gedaan vanwege de verplichtingen en de matige verdiensten. Nu had ik gewoon 2 tot 3 ton per jaar kunnen verdienen. Ik heb nog nooit zulke jaren meegemaakt. Het bijzondere is dat met name dit jaar ook de voerkosten gematigd zijn.”
De sector zal wat kleiner worden. Is dat een probleem?
“In de legsector zal het aantal bedrijven niet veel meer afnemen, alleen nog wat deelnemers aan de Lbv-opkoopregeling. De blijvers blijven ontwikkelen, niet altijd op de eigen locatie. Voor de periferie hangt het erg van het type bedrijf af. De grote voerfabrikanten, fokkerijorganisaties en slachterijen werken al internationaal; de kleinere richten zich vaak op nichemarkten. Als er ergens problemen ontstaan, is dat bij de middelgrote voerbedrijven, slachterijen en eierhandelaren.”
Wat gaat u na uw pensionering dit najaar doen?
“Ik blijf twee dagen per week werken voor het internationale WPSA dus blijf nog wel even bij de sector betrokken. Het sluit ook wel mooi aan bij de ontwikkeling die ik zelf heb doorgemaakt binnen het onderzoek. De eerste jaren waren vooral op Nederland gericht, daarna kregen we binnen WUR ook met Europese projecten te maken en later ook meer met projecten buiten Europa, met de laatste jaren een accent op Afrika. Het heeft het werk voor mij altijd interessant gehouden.” |